BEGRAFENISPLECHTIGHEID

Ons verlies nu

betekent aanwinst straks.

Onze hoop op toekomst gericht

moet soms voor smart zijn gezwicht.

De tijd.

Haar fijnste slijpsteen maalt alsmaar door, kent geen respijt.

Jouw lichaam, zo van nut in jouwen dienst; versleten.

Jij ging heen.

Heen naar ’n lang verleden

waar het zien van ’n vluchtig moment

de verovering van de Eeuwigheid markeert,

waar jouw naam zal worden gekend.

 

Wat wisten wij vroeger nou

toen wij ons drenkten in verdriet?

In de greep van onwetendheid

waanden wij ons allen sterveling

En als het leven was geleefd,

was ’t al’ voor niets geweest.

Verspild aan zelfzuchtigheid.

 

Hoe beperkt is toch die blik:

Te moeten voelen

dat wij altijd en eeuwig het eindpunt zouden zijn

van al ’t gezwoeg en opgehoopt verdriet,

van geboorte tot aan de dood.

Het gevoel dat na ons theater het doek zou vallen

en het toneel

leeg zou achterblijven.

Hoe stompzinnig ons gevoel dat wij

het enige doel zouden zijn van die strijd,

dat wij slechts één keer zouden leven,

en in dat ene korte leven, slechts door te leven,

alles zouden doen verzoenen..

 

Oh nee, het plan was juist om

hier één groot drama te ensceneren.

En wij, wij klein van geest,

zagen het over het hoofd.

 

We zeiden:

“alles is sterfelijk vlees”.

De ziel kon je makkelijk

voor een grijpstuiver

naar een vreemde hemel sturen

waar zijn kunde zou zijn verspild.

Als dan zelfs die prijs hem zou ontgaan,

restte hem niets anders, dan die diepverborgen plaats

waar zijn leven tot lijden zou worden gebracht, opnieuw verkwist.

Het Huidige Leven

Welke duist’re diepten

hadden ons verstand verzwolgen dat

wij vermoedden dat vlees liefde zou kunnen geven,

of vertrouwen of ’t leven zelf?

Welke duist’re diepten

hadden ons verstand verzwolgen dat wij geloofden

voor onze dromen slechts poppenkleren en maskers nodig te hebben?

Tot welke duist’re diepten daalde onze liefde af

dat ’t stoffelijke haar substituut kon worden?

 

De zorgen die onze jaren vergalden,

werden hier gevoed.

En wij, blind en stom gemaakt

door andere begeerten,

beknotten ons

tot een schamel, enkel leven.

Wat een verkwisting!

Te denken dat /br/al onze liefde,//

al ons werk,

al onze gaven,

al onze kennis,

en al onze zuchten,

bedoeld zouden zijn

om in één ademtocht,

onder één naam,

in een bal van vuur

te worden verteerd.

 

Vandaag zijn wij wel wijzer.

Nu de ketens zijn verzwakt

en de tirannie van dat sektarisch denken

door de jaren heen /br/haar energie heeft verloren,// /br/kunnen wij eind’lijk zien.//

Zien we

dat wij léven,

niet slechts eens

maar weer en weer.

Van ’s lichaam’s wieg

tot ’s lichaam’s graf.

Tot weer een wieg,

ja, tot zelfs weer een graf.

Dus het leven van het leven zelf

maakt ’t koest’ren van bezit

veelal louter ijdelheid.

 

Van eeuw tot eeuw,

van de ene tijd naar d’ andere

vervolgen wij onze mars,

langs het stijgend pad

waar de slinger van de tijd

het nooit laat afweten.

Wij kruipen, wij lopen, wij vliegen.

Van hier af aan

en voor altijd

gewinnen wij het erfgoed van al onze levens

en besteden het opnieuw.

 

Daarom is dit leven

niet betreurenswaardig,

niet iets om bedroefd

of neerslachtig over te zijn.

Het is juist avontuur, zo puur,

waar wij zonder mes of leeftocht omhoog springen,

de eeuwigheid tegemoet,

en in een enkele zucht

een oneindigheid omspannen.

Dit is een groots avontuur

waar wij van het ene lichaamsverbond

in het andere stappen

en toch

onze eigen koers volgen.

 

Ons lijden hier

is in onszelf

want wij hebben

waarachtig (naam persoon)

verloren.

De glimlach,

de manier van doen,

de kundigheid en het geluk

die wij mochten genieten

van (naam persoon),

die ons liet delen

in zijn/haar ervaring.

Om in tij en storm

tegen het noodlot van het leven in te kunnen laveren.

’t Is waar,

dat nu hij/zij heen is,

er één minder is voor het trekken van de kar,

en dat wij

zijn/haar goede raad en kracht verloren,

maar het is slechts voor even

dat wij die moeten ontberen.

 

Hij/Zij gaat heen,

niet onder somb’re trom,

maar als de fluister

van een elfenzucht.

Hij/Zij gaat heen,

om de weg te plaveien

voor als wíj komen.

Hij/Zij zal een goede tijd

een goede plaats in ’t verschiet hebben.

Zijn/Haar lach,

zijn/haar manier van doen,

zijn/haar kundigheid,

zullen daar zijn aangewend

om voor het leven een weg te banen.

 

Toegegeven, het mag misschien zo zijn

dat wij hem/haar dan niet zullen kennen

en alleen zijn/haar werk zullen zien.

Maar toch,

als wij niet onze beste mensen

in de tijd vooruit zouden zenden

dan zouden wij

geen volk kunnen vormen.

 

En zo ben jij,

(naam persoon)

opgestapt uit deze Genetische Lijn

en hebben wij je heengezonden,

naar een nieuwe pleisterplaats,

of een nieuwe wereld.

En daar zullen ze zijn.

We weten dat nu:

een lach,

een manier van doen,

een geluk voor ons

en voor jou zoals op Aarde

niet is te vinden.

En zo slaat de bladzijde om.

Van de dag, van het jaar,

van het tijdperk.

En zo

vervolgen ook wij rustig

ons pad,

de vaandels gestreken.

Maar nu wij de Weg kennen

zullen wij

die ook weten te vinden.

 

Duisternis

raakte van licht vervuld.

Morgen

is niet in nacht gehuld.

Hemelgang

is geen gegeven.

In het leven hier

is onze geestdrift verheven,

de verovering

van de schat der wijsheid

is diens niet aflatend streven..

De dood voor ogen

doet ons niet beven:

wij verwarren ademen niet met leven.

 

Wees zegerijk!

 

Ga, (naam persoon)

en neem

het leven

nu in zicht.

En leef

in de aangename zekerheid

dat wij

ons aandeel zullen leveren.

Ga, (naam persoon).

Wat jij moet besturen

dat kun je best.

 

Ons verlies nu

is de aanwinst straks

in wijsheid en ervaring

voor de tijd die komt, en and’re vreugden.

Hiermee zenden wij heen

naar de eeuw’ge keten die de tijd aaneenrijgt,

ons erfgoed,

onze hoop,

onze vriend/vriendin.

 

Tot ziens, (naam persoon).

 

Jouw mensen danken je dat je er was.

Met jouw leven werd de Aarde een betere plaats.

Vandaag leven mannen, vrouwen, kinderen

omdat jij hebt geleefd.

Wij danken je dat je bij ons bent gekomen.

Wij bestrijden niet jouw recht

om ook weer heen te gaan.

Jouw tol is betaald.

Dit hoofdstuk van je leven is afgesloten.

Ga nu, m’n beste (naam persoon),

en leef opnieuw in gelukkiger tijden en plaatsen.

(naam persoon), bedankt.

 

Allen hier aanwezig, sla nu uw ogen op

en zeg hem/haar vaarwel.

hem/haar

Tot ziens.

 

(Gemeente:) Vaarwel.

 

Vaarwel, mijn beste.

Tot ziens.

Weet je, we zullen je missen.

 

Laat het lichaam nu

wegzinken

om in het aardse en schonende vuur tot as te verteren

tot stof te vervallen

om er niet meer te zijn,

niet meer.

 

Het is gedaan.

 

Kom vrienden,

het gaat hem/haar goed

Hij/Zij is nu vertrokken.

Onze taak

wacht op ons. En zijn/haar taak wacht op hem/haar.

Hij/Zij zal er welkom zijn.

 

Leve de mensheid!

 

L. Ron Hubbard